‘Wanneer kan ik de kater laten castreren?’ vroeg ik twee maanden geleden aan de dierenarts. ‘Met zes maanden. Dan zit hij nog niet in de puberteit,’ was het antwoord. Toch bleek dat het castreren ook al plaats kan vinden met vijf maanden. Onze kater was er vroeg bij en dus besloten we hem te castreren op die leeftijd. Al was het wel eng.
Geslachtsrijp
Het was dan ook niet zeker dat we de kater van amper vijf maanden konden laten castreren. Hij moest wel zwaar genoeg wegen en geslachtsrijp zijn. Aan die voorwaarden voldeed hij. In rap tempo groeide hij en vond hij het een steeds leuker idee om zijn zus een paar keer per dag te bespringen. Tot groot ongenoegen van de – overigens niet krolse- poes. Ook begon hij licht te sproeien en probeerde hij constant te ontsnappen.
Kom van dat dak af
De maat was vol toen de buurvrouw aanbelde en ons meldde dat de kater over het dak wandelde. Meneer had een aanloopje genomen, zich door een kier van het zolderraam gewurmd en de wereld eens van grote hoogte bekeken. Het was dat de grote rode kater van de buren hem weer naar binnen joeg, anders was hij zo er vandoor gegaan.
Zwaar genoeg
Vriendlief en ik besloten dat het zo niet langer meer kon. Maar in eerste instantie was de dierenarts terughoudend. Want vijf maanden is jong. Maar nadat vriendlief de kat woog, besloten ze dat hij toch zwaar genoeg was. En na het bekijken van de kater op de afspraak maandagochtend was de dierenarts overtuigd; deze kater kon meteen gecastreerd worden.
Voordelen van jong castreren
De enige die er stiekem tegen op zag, was ik zelf. Wat nou als de kater toch te jong was? Als katers op té jonge leeftijd gecastreerd worden, kan dat problemen veroorzaken aan de urinewegen. Maar de dierenarts stelde me gerust. Zo blijkt dat een jonge geslachtsrijpe kater sneller herstelt van de ingreep en dat het overlijdenspercentage lager is. Bovendien hebben ze minder kans op blaasgruis dan katers die op latere leeftijd geholpen worden.
Met een iets geruster hart zag ik dat de dierenarts vertrok met de reistas waarin de kater zat. Een halve dag later kon ik hem alweer ophalen. Blazend en wel. Meneer was woedend. ‘Hij is niet blij,’ zei de dierenartsassistente. ‘Maar het is allemaal wel goed gegaan.’ Opgelucht pakte ik de tas van haar over. Je laat per slot van rekening niet iedere dag zo’n jonge kater castreren.
Blazende poes
Eenmaal thuis kalmeerde de kater snel. Slaapdronken viel hij af en toe eens op zijn zij of zakte hij door de pootjes. Maar al snel wist hij de voederbak én zijn zus te vinden. Die laatste moest overigens niet zoveel van hem hebben. Nieuwsgierig snuffelde ze aan zijn achtereind om vervolgens naar hem te blazen.
Dat schijnt normaal te zijn. De poes ( maar het kan ook de poes zelf gebeuren na een sterilisatie) herkende de kater even niet meer. Met dank aan onder meer de geuren van de dierenkliniek en het afwijkende gedrag van de kater. Dat de kater door de pootjes zakte en zo raar rook, vond de poes maar niets.
Eigen geur
En dat heeft tijd nodig. Zodra het narcosemiddel is uitgewerkt, de kater zich gewassen heeft en de poes de geur herkent, verdwijnt het geblaas. En dat is – op een paar oprispingen van de poes na – het geval. De katten spelen weer samen en de kater haalt weer zijn vertrouwde streken uit. Maar nog even en dan kan de poes weer opgelucht adem halen, want dan laat de kater haar helemaal met rust.
Was die castratie op jonge leeftijd toch een goede beslissing. Al blijft het spannend. En zou ik altijd de mening van de dierenarts blijven vragen.