Mijn kat weet van niets. Zij maakt geen onderscheid tussen belastingpapieren en reclamefolders, heeft geen telefoon en kijkt geen televisie.
Zomaar een avond. Er ligt een envelop in de brievenbus met een groot, blauw logo. Kat weet van niets. Ze begrijpt niet waarom zo’n envelop anders zou moeten zijn dan de andere. Ik wel. Nog in de hal scheur ik de envelop open en onderdruk een elfletterwoord.
Ik maak een reeks telefoontjes met mijn headset op, terwijl ik druk aan het typen ben. Kat kijkt me raar aan. Dat doet haar baasje anders nooit. Overal liggen mappen met papieren opengeklapt. Kat gaat er languit op liggen en valt in slaap.
Die avond haal ik wel kattenvoer, maar geen avondeten voor mezelf. Kat kijkt naar mijn boterham en spint tevreden. We hebben allebei eten.
Een herfstavond
Ik word gebeld. De stem aan de andere kant van de lijn vraagt of ik eerst wil gaan zitten. Ik ga zitten. Kat zit op de leuning van de bank en weet van niets. Ik wel. Ik weet van ziekenhuizen, van hoop en vrees, van wachten tot de telefoon dan toch gaat.
Nadat ik de telefoon heb opgehangen loop ik een tijdje doelloos heen en weer, tot ik verslagen naast de bank op de grond ga zitten. Ik staar naar buiten. Kat kijkt me raar aan. Dat doet haar baasje anders nooit.
Het is die avond akelig stil in huis als ik achter mijn computer een glas whisky drink. Op het geronk van Kat na, die zich oprolt op mijn schoot en in een diepe slaap valt. Ik voel haar rustige ademhaling en veeg de tranen uit haar vacht.
Vrijdagavond
Kat ziet de televisie en snapt de beelden niet. Kat weet van niets. Ik wel.
Ik ga naar bed en een half uur later er weer uit. Ik pak een glas water in de keuken. “Miauw”, zegt Kat zachtjes. “Ik weet het poes” mompel ik, “soms valt het tegen. C’est la vie…” Ik vertel haar dat ze mag meekijken naar de televisie. Ik rook binnen een sigaret terwijl ik het nieuws volg. Kat kijkt me raar aan. Dat doet haar baasje anders nooit.
Kat strijkt langs mijn been, gaat naast de televisie liggen en valt in slaap. Ze droomt mooie dromen, over grote stukken zalm en een partijtje rollenbollen met de kat van de buurman. Ik kijk naar haar. Was ik maar een beetje meer slapende kat. Lief, warm, zacht, vredig. Waren we allemaal maar een beetje meer slapende kat.
Ik ga uiteindelijk laat slapen die avond. Kat kruipt bij me in mijn bed en vlijt zich dicht tegen me aan. Ik aai haar zachtjes. Weet jij maar van niets, Kat.